-
1 fright
n. angst, verschrikking, schrik; "ellende"; schrikbarend beeld; afschrikkend beeld[ frajt]1 angst ⇒ vrees, schrik2 〈 informeel〉iets/iemand om bang van te worden♦voorbeelden:give a fright • de schrik op 't lijf jagenhe took fright at the sight of the officer • de schrik sloeg hem om 't hart toen hij de politieagent zag -
2 get (a) fright
-
3 cold
adj. koud--------n. koude, kilte; verkoudheidcold1[ koold]♦voorbeelden:catch (a) cold • kou vattenhave a cold • verkouden zijnII 〈niet-telbaar zelfstandig naamwoord; vaak the〉1 kou♦voorbeelden:she was left out in the cold • ze was aan haar lot overgelaten————————cold2〈 coldness〉♦voorbeelden:a cold fish • een kouwe kikkercold logic • de nuchtere logica〈 culinaria〉 cold meat/ 〈 voornamelijk Amerikaans-Engels〉 cuts • gemengd koud vlees, assiette anglaisea cold welcome • een koele ontvangstbe/feel cold • het koud hebben〈 vulgair〉 it's cold enough to freeze the balls off a brass monkey • het is zo koud dat je ballen eraf vallen/vriezenit leaves me cold • het laat me koudcold comfort • schrale troostget/have cold feet • bang worden/zijncold turkey • onverbloemde waarheid; 〈 informeel〉harde ontwenningskuur/ontwenningsverschijnselen van verslaafde 〈door hem/haar opeens alle drugs te onthouden〉cold war • koude oorlogmake someone's blood run cold • iemand het bloed in de aderen doen stollen♦voorbeelden:————————cold3〈 bijwoord〉♦voorbeelden:quit one's job cold • op staande voet ontslag nemenbe turned down cold • zonder meer afgewezen worden
Перевод: с английского на нидерландский
с нидерландского на английский- С нидерландского на:
- Английский
- С английского на:
- Нидерландский